Wat is de betekenis van JAMIN?

2024-04-19
Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

JAMIN

C. Jamin, nu Oosterhoutse Zoetwarenfabriek (OZF) bv te Oosterhout, is ruim een eeuw lang de bekendste koekjes- en snoepgoedfirma van Nederland geweest, waar 2000 mannen en vrouwen werk vonden. Het bedrijf had in leper een fabriek voor Belgische bonbons, had verkoopkantoren in Kobe, Japan, in het Duitse Neuss-Norf en in Tourcoing, Frankrijk, en expo...

2024-04-19
Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Jamin

Diederik Franciscus; geb. Amsterdam 23 januari 1838, overl. Amsterdam 6 januari 1865. Woonde en werkte in deze stad. Leerling van P. F. Greive en D. J. Bles. Schilderde figuur en genrestukken. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam.Tentoonstellingen Amsterdam, Groningen, Den Haag en Leeuwarden 1858-1865: de voetwassing; biddend m...

2024-04-19
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Jamin

Jamin - (Jules Célestin), Fransch natuurkundige, geb. 1818 te Termes (Ardennes), hoogleeraar aan de Ecole polytechni uc en de Sorbonne te Parijs, lid van de Académie des Sciences, overl. 1886 te Parijs, bekend door onderzoekingen op optisch gebied. Hij schreef o. a : Cours de Physique (Paris 1858).

2024-04-19
Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Jamin

1) zoon van Simeon en stamvader der Jaminielen; Gen. 46: 10; Exod. 6: 14; Niiin. 26: 12; I Chr. 4 : 24. 2) een uit stam Juda; I Chr. 2: 27. 3) leviet ten tijde van Ezra; Neh. 8: 8.