Wat is de betekenis van jam?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

jam

Het begrip jam heeft 4 verschillende betekenissen: 1) zoet broodbeleg van vruchten. zoet broodbeleg, gemaakt van fijngemaakte vruchten die met suiker en een bindmiddel tot een geleiachtige brij gekookt worden; confituur. 2) improvisatie van muzikanten. muzieknummer dat is voortgekomen uit een jamsessie, waarbij vooral jazzmuzikanten,...

2024-04-25
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

jam

(zelfstandig naamwoord) [alg.] confituur, marmelade - Kersenconfituur kun je heel gemakkelijk zelf maken van kruisbessen.

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

jam

(1939) (< Eng.) (voluit: jamsessie) (muz.) improvisatie; improviserend samenspelen tussen vooral jazzmusici; informeel of ongestructureerd muziekstuk of concert. Rond 1933 ontstaan in het Amerikaans-Engelse slang van zwarte musici. • Op het tooneel staan wat stoelen door elkaar, waarop zeer ernstig uitziende mannen plaats nemen, voorzien va...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

jam

jam - Zelfstandignaamwoord 1. (voeding) (fruit) een gelei van suiker en gekookt fruit, onder andere gebruikt als broodbeleg Als je iets zoets wil pak je maar een boterham met jam. Synoniemen confituur Verwante begrippen marmelade, compote

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

jam

jam - 1. gekookt en ingedikt mengsel van vruchten en suiker ♢ wil je aardbeienjam op brood?

2024-04-25
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

jam

jam: aansluiting bij het baanpeloton van renners die een rondje gestolen hebben tijdens een zesdaagse.

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Jam

vruchtengelei

2024-04-25
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Jam

zee; es grousse jam, de oceaan.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

jam

(de, -s), (uitspr. E: dzjem), (ook:) jam-session, d.i. een bijeenkomst van popmuziekgroepen (ook jazz-) voor muzikale improvisatie.