Wat is de betekenis van jakken?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

jakken

(1964) (inf.) copuleren, neuken. • We draaiden en vrijden, alle twee waren we ’n beetje onder de invloed en opeens zat ik in haar rok en zij in mijn broek en lieten we ons op de koude granieten vloer vallen maar dat voelden we niet eens, nadat ik haar geprobeerd had te jakken tegen de muur, wat niet lukte want we waren even gro...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

jakken

jakken - Werkwoord 1. snel rijden of lopen, jakkeren 2. ravotten jakken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord jak Woordherkomst intensief van jagen Verwante begrippen jaks

2024-04-25
Thesaurus voor Mode & Kostuums

Ensie (2018)

jakken

Bovenlijf voor dames, open middenvoor, met driekwarts of lange mouwen, om bij een rok te dragen. Oorsprong in de 18e-eeuwse mode en streekdracht.

2024-04-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

jakken

jakken - Nauwsluitende korte jasjes met korte panden, flappen of slippen.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Jakken

(jakte, heeft gejakt), (gew.) hard lopen of rijden: wat jakken die jongens toch!; jakken en jagen, jakkeren.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

jakken

jakte, h., i. gejakt (hard lopen, rijden).

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

Jakken

Jakken - hard loopen of rijden; „jakkeren”: onafgebroken voortjagen.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Jakken

JAKKEN, (jakte, heeft gejakt), (gew.) hard loopen of rijden : wat jakken die jongens toch jakken en jagen, gestadig rijden.