Wat is de betekenis van Jaargeld?

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

jaargeld

jaarlikse toelae.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Jaargeld

o. (-en), jaarlijkse som die aan iemand voor levensonderhoud, vanwege zijn verdiensten, uit erkentelijkheid enz. wordt toegelegd: Spinoza ontving een jaargeld van Jan de Witt.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

jaargeld

o. (-en) 1. jaarlijkse som die iemand wordt toegekend voor zijn dienst. Syn. → gage. 2. jaarlijkse geldelijke toelage : een voor ’t onderhoud van een kind.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

jaargeld

o. (-en), jaarlijkse som die aan iemand voor levensonderhoud, vanwege zijn verdiensten, uit erkentelijkheid enz. wordt toegelegd: Spinoza ontving een — van Jan de Witt.

2024-04-19
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Jaargeld

JAARGELD, o. (-en), de jaarlijksche som, die aan iemand van wege zijne verdiensten, uit genegenheid enz. wordt toegelegd: Spinoza ontving een jaargeld van Jan de Witt; ...GENOOT, m. en v. (-en), medestudent van hetzelfde jaar; ...GETAL, Zie JAARTAL.

2024-04-19
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Jaargeld

zie Jaarwedde.