Wat is de betekenis van invariant?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

invariant

invariant - Zelfstandignaamwoord 1. onveranderd blijvende grootheid invariant - Bijvoeglijk naamwoord 1. onveranderlijk Woordherkomst [zelfstandig naamwoord] zelfstandig gebruik van het bijvoeglijk naamwoord [bijvoeglijk naamwoord] van het Frans invariant; op te vatten als afleiding van variant met het ontkenne...

2024-04-19
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Invariant

[Fr.] (wisk.) niet veranderende kwantiteit (bijv. bij overgang op ander coördinatenstelsel).

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Invariant

onveranderlijk; niet veranderende grootheid (wisk.)

2024-04-19
Vreemde woorden in de natuurkunde en namen der chemische elementen

Prof. Dr. P.H. van Laer (1949)

Invariant

(< → in(2), + vdrians, gen. -ántis = part. praes. v. variáre =veranderen). Wordt gezegd van een grootheid die niet verandert; b.v. bij een bepaalde transformatie.

2024-04-19
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Invariant

(wisk), niet van waarde veranderend, ongevoelig zijn voor een bepaalde bewerking, zoals bijv. overgang op een ander coördinatenstelsel.

2024-04-19
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Invariant

wordt in de wiskunde als bijvoeglijk en als zelfstandig naamwoord gebezigd. Men spreekt nl. van een voor een bepaalde transformatie-groep invariante eigenschap van een wiskundig object, als die eigenschap door de transformaties niet wordt aangetast [z invariantentheorie), terwijl men onder een invariant als zelfstandig begrip e...

2024-04-19
Vreemde woorden in de wiskunde

Dr. E.J. Dijksterhuis (1939)

Invariant

(→ in; var lans, part. praes. van variare = veranderen). Math. Invariant t.o.v. een transformatie = bij die transformatie niet veranderend.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

invariant

[→Fr.], I.bn., geen variatie toelatend; onveranderlijk: invariante eigenschappen; II. zn., m. (-en), onveranderd blijvende grootheid, m.n. als wiskundig begrip (→invariantentheorie).