intern
intern - Bijvoeglijk naamwoord 1. binnen, inwendig ♢ Het virus bevindt zich in het interne milieu. Antoniemen extern
Wiktionary (2019)
intern - Bijvoeglijk naamwoord 1. binnen, inwendig ♢ Het virus bevindt zich in het interne milieu. Antoniemen extern
Muiswerk Educatief (2017)
intern - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: in-tern 1. van binnen ♢ het probleem zit niet buiten de organisatie, maar intern 1. interne geneeskunde [houdt zich bezig met o.a. stoornissen van de ingew...
Peter Bakema (2003)
- halve intern, overblijver, iemand die 's middags op school of op kantoor blijft intern (bn.) zie keuken
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Lat. internus = inwendig; zie interieur] I zn inwonend leerling, dokter enz.; II bn 1 inwendig, binnen een staat; 2 binnen het lichaam gelegen of geschiedend, inwendige organen betreffend; 3 inwonend (van leerlingen in school, doktoren in ziekenhuis e.d.).
Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: