Wat is de betekenis van ijzig?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

ijzig

(1973) (inf.) buitengewoon, heel erg: 'ijzig mooi (lelijk)'. • Of het toen zomer of winter was, weet ik niet meer, maar 't was ijzig mooi! (Nederlands dagblad, 09/07/1973) • De fiets is lichter dan alle bestaande modellen en ijzig mooi. (NRC Handelsblad, 25/10/1980) • Wat ijzig mooi vindt ze dit! (Julia Burgers-Drost: Door de tuinp...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ijzig

ijzig - Bijvoeglijk naamwoord 1. zeer kil en onaangenaam, onvriendelijk, zonder enige warmte in het gevoel De ijzige hoofdzuster kon niet lachen om de grappen van de jonge dokter. Woordherkomst afgeleid van ijs met het achtervoegsel -ig

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ijzig

ijzig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ij-zig 1. zonder gevoel of hartelijkheid ♢ ze keek me ijzig aan 2. heel erg koud ♢ er waaide een ijzige wind Bijvoeglijk naamwoord: ij...

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ijzig

adj., izich.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ijzig

bn. bw. (-er, -st), 1. zo koud als ijs, verstijvend koud: hij ivil door 't ijzig Noord, naar ’t zengend Oosten heen (Tollens); een ijzige noordenwind; — (bw.) }t is ijzig koud ; — ook fig.; 2. (van aardappels) glazig.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ijzig

I. bn., bw. (zo koud, zo kil als ijs; verstijvend, snerpend): een ijzige wind; het ijzig Noord; ijzig koud. II. bn. (ijzing, schrik, huivering verwekkend): ijzig, afschuwelijk ongedierte. III. bw. (1 op een ijzing verwekkende wijze; 2 erg, zeer): 1. ijzig met zijn ogen draaien; 2. ijzig mooi!

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ijzig

('ijzəch) bn. en bw. (-er, -st) [ijs] I. 1. zo koud als ijs : haar handen waren -; de -e noordenwind. 2. zeer onhartelijk, stijf, stroef: -e woorden. II. 1.bn. en bw. (-er, -st) [ijzen] doende ijzen, schrik, vrees verwekkend: alleen in het donkere bos; praten. 2. bw. erg, zeer: koud, mooi.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ijzig

bn. en bw. (-er, -st), 1. zo koud als ijs, verstijvend koud: een ijzige noordenwind; (bijw.) het is koud; ook fig.; 2. (van aardappels) glazig.