Wat is de betekenis van iel?

2024-03-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

iel

iel - Bijvoeglijk naamwoord 1. heel fijntjes De ballerina was een heel iel meisje. Ik hoorde de iele kerkmuziek 's morgens vroeg door de kieren van de deur.

2024-03-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Iel

bn. bw., (gew.) ijl, niet dik: zijn haar wordt iel; het koren staat iel; die kool is veel te iel geplant, te ver uiteen ; — weinig substantieel: dat goed is iel en zal wel gauw stuk zijn ; — een iel kind, fiets en mager.

Wil je toegang tot alle 6 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Iel

v. (-len; -letje) [~ lillen] 1. Eig. afhangend velletje ; de aan de bek van een haan; de aan een → oorschelp; oor-, keellel. Syn. onderkam. 2. Metf. loshangende lap : -len en bellen.