ibbel, iebel
(1898) (inf.) kregelig, tureluurs. Dit woord werd via het Jiddisch afgeleid van Hoogduits 'übel' (misselijk, naar). Volgens Endt en Frerichs (Bargoens Wdb.) in joodse kringen ook 'ibbel en wei'. Verder 'iebelig' (zenuwachtig). Vooral in jeugdtaal van de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw. • Maak me niet ibbel. (Tw...