Wat is de betekenis van I. dobbelen?

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

I. dobbelen

dobbelde, h. gedobbeld (den. van dobbel of dubbel; misschien oorspr. de inzet telkens verdubbelen; met dobbelstenen of teerlingen spelen): - en drinken.

Gerelateerde zoekopdrachten