Wat is de betekenis van hun?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

hun

1) (1911) (spreektaal. Oorspr. volkstaal in Holland, niet in de rest van Nederland) zij. Deze taalkundige fout is ondertussen wijdverbreid geraakt, vooral door de televisie. Zie ook: hullie* en hunnie*. • Hun willen ook graag trouwen –net als jullie toen. (Johan Fabricius: De kop van Jut. 1970) • Zo zou je je nu kunnen afvragen of...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Hun

Hun - Zelfstandignaamwoord 1. lid van een nomadisch ruitervolk uit Mongolië dat in de 4e eeuw Europa binnendrong Pas op, de Hunnen komen eraan!!! Zie ook hun

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

hun

hun - voornaamwoord 1. derde persoon meervoud, bij object zonder 'aan' ♢ ik geef hun een cadeau 2. bezittelijk: hij is van die andere mensen ♢ het is hun paard Voornaamwoord: hun

2024-04-20
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Hun

I. Hun; II. hun, Hunnen-.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hun

I. 3de nv. m. mv. van het pers. vnw. van de 3de pers. : ik zal het hun geven; hebt ge hun geschrevenf vgl. Ben (2de art.); 2. bez. vnw. van de 3de pers., m. en o. mv.: hun vaderland; hun kinderen; hun blijdschap was groot; — met lidw. : dat zijn onze boeken niet, maar de hunne; zelfst. gebruikt: de hunnen, hun be...

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Hun

I. zie Hunnen. II. hun; 1. pers. vnw.; 2. bezittelijk vnw.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hun

I. vorm van het → bezittelijk voornaamwoord. 1. (zelfst.): de -nen. 2. (bijv.): stad. II. vorm van het → persoonlijk voornaamwoord. III. Hun m. (-nen) een der → Hunnen.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hun

I. 3e nv. m. (mv.) van het pers. vn. van de 3e pers.: ik zal het — geven ; heb je geschreven?; II. bez. vn. van de 3e pers., m./o. (mv.): — vaderland; — kinderen; — blijdschap was groot; met lidw.: dat zijn onze boeken niet maar de hunne; zelfst. gebruikt: de hunnen, hun betrekkingen, hun gezin: zij hebben geen brood voor de...