Wat is de betekenis van Hulde?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hulde

hulde - Zelfstandignaamwoord 1. eerbetoon Hij onderging de hulde glimlachend. Een militaire band brengt een muzikale hulde. hulde - Werkwoord 1. enkelvoud verleden tijd van hullen ♢Ik hulde ...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

hulde

hulde - zelfstandig naamwoord uitspraak: hul-de 1. bewijs van eer of waardering ♢ zij brachten hulde aan het bruidspaar Zelfstandig naamwoord: hul-de de hulde

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

hulde

eer(betoon).

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Hulde

s., hulde.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hulde

v., I. betoon van trouw; (hist.) hulde doen, iem. als zijn leenheer huldigen; 2. eer, eerbetoon : iemand hulde brengen (of bewijzen); dat is een hulde aan zijn nagedachtenis; — hulde!, gezegd als men zijn instemming of bewondering voor iets, dat iemand gedaan of gesproken heeft, te kennen wil geven; —...

2024-03-29
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Hulde

was in de tijd van de feodaliteit de eed, waarbij, ter gelegenheid van de investituur, de leenman zijn leenheer trouw zwoer. Een moderner vorm van hulde was die, waarbij de onderdanen hun vorst trouw zwoeren, bepaaldelijk bij de troonsbestijging. Na de vestiging der erfelijke monarchie bleef in vele landen of gewesten de bepaling, dat een nieuwe vo...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hulde

v.; erebetoon: hulde doen, iem. huldigen als den leenheer; fig. hulde doen, bewijzen aan de waarheid, haar openlijk erkennen,

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hulde

('huldə) v. (-n) [~ hellen ~ neiging] I. Eig. 1. Algm. genegenheid, liefde, trouw. 2. Inz. Eert. trouw aan de leenheer : doen, zweren. II. Metn, eerbewijs : iemand brengen, bewijzen. III. Metf. [van II] erkenning : aan de waarheid doen.