Wat is de betekenis van Huiverig?

2025-05-13
*PREMIUM* Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-05-13
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Huiverig

bn. (-er, -st), 1. geneigd tot huiveren, een huivering gevoelend : dat koude-, natte weer maakt iemand huiverig; 2. (fig.) terugdeinzend, aarzelend om iets te ondernemen: ik ben huiverig om het te doen.

2025-05-13
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

huiverig

huiverig - Bijvoeglijk naamwoord 1. angstig, bang, aarzelend, voorzichtig Hij was heel huiverig om al zijn geld in het bedrijf van zijn broer te stoppen. Woordherkomst Naamwoord van handeling van huiveren met het achtervoegsel -ig

2025-05-13
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

huiverig

huiverig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: hui-ve-rig 1. waar je een hekel aan hebt ♢ ik ben wel huiverig voor zo'n avontuurlijke reis 2. wat voelt als een rilling ♢ ik was wat huiverig door he...

2025-05-13
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Huiverig

adj., huverich, grillich, skrousk, hiperich; (v. koude), klomsk, klûmsk rûpsk; — worden, bilûke, forskrouwe.

2025-05-13
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2025-05-13
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

huiverig

bn.; 1. enigszins bevende: ik ben wat huiverig, rillerig; 2. aarzelend, vol schroom: huiverig om te vragen.

2025-05-13
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

huiverig

bn. en bw. (-er, -st) 1. huiverend. 2. geneigd tot huiveren. 3. aarzelend, vrezend : van iets te doen. Syn. afkerig.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-05-13
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

huiverig

bn. (-er, -st), 1. geneigd tot huiveren, een huivering voelend: dat koude, natte weer maakt iemand —; 2. (fig.) terugdeinzend, aarzelend om iets te ondernemen: ik ben er nogal — voor.