Wat is de betekenis van huishouding?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

huishouding

huishouding - Zelfstandignaamwoord 1. een verzamelnaam voor het dagelijks levensonderhoud in een woning Een hulp in de huishouding is een kostbare zaak. Woordherkomst Samenstellende afleiding van huis en houden met het achtervoegsel -ing

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

huishouding

huishouding - zelfstandig naamwoord uitspraak: huis-hou-ding 1. al het werk dat in huis gedaan moet worden ♢ zij hebben een hulp in de huishouding 2. bewoners van een huis, gezin ♢ deze kamerbew...

2024-04-19
Media begrippenlijst

mr. J. Knecht (1991)

Huishouding

huishouding verwijst naar elk(e) huishouden of alleenstaande.

2024-04-19
Encyclopedie van het milieu

Oosthoek (1984)

huishouding

In het huishouden kan men een belangrijke bijdrage leveren aan het terugdringen van de verontreiniging van het milieu. Milieubewust huishouden komt vooral aan de orde bij de keuze van de gebruikte materialen, de verwijdering van de afvalstoffen en het gebruik van energie. Veel gebruikte materialen in het huishouden zijn water, organische stoffen (v...

2024-04-19
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Huishouding

meestal bedoeld als gezinshuishouding, de regeling van de interne zaken van het gezin, in de regel het domein van de huisvrouw. In Nederland zijn er plusminus 3,7 milj. gezinshuishoudingen met gemiddeld 3,4 personen per huishouding. Men spreekt ook van de huishouding van de gemeente, de provincie en het rijk, en bedoelt daarmee de regeling van de o...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Huishouding

s., húsâlding, húshâlden (it).

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Huishouding

v. (-en), 1. huisbestuur, regeling der inwendige zaken van het huis : zij is met de huishouding belast; — bij vergel. ook van een staat of een corporatie : de huishouding van de staat, van een gemeente enz.; 2. huiselijke staat, familieleven, gezin: zij geeft zich geheel aan haar huishouding.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

huishouding

v.-en, -houdinkje; 1. het bestuur des huizes: fig. de huishouding der natuur, de huishouding van de staat; 2. huisgezin: zij heeft een talrijke huishouding.