Wat is de betekenis van huidje?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

huidje

(1906) (Barg.) jas. • Huidje, jas. (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • „Trek je huidje aan, want 't is frisch buiten," zeg ik nog tegen den een, want ik wist wel wat er in z'n zakken zat. (Jan Feith: Op het dievenpad. 1907) • .... al zag de kerel wel aan Poort's kapotte schoenen en zijn uitgesleten groen huidje, dat er...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

huidje

huidje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord huid

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Huidje

o. (-s), ook (scherts.) jas.

2024-04-25
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

huidje

jas.

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

huidje

huidje - o., (argot), jas.