huidje
(1906) (Barg.) jas. • Huidje, jas. (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • „Trek je huidje aan, want 't is frisch buiten," zeg ik nog tegen den een, want ik wist wel wat er in z'n zakken zat. (Jan Feith: Op het dievenpad. 1907) • .... al zag de kerel wel aan Poort's kapotte schoenen en zijn uitgesleten groen huidje, dat er...