Wat is de betekenis van hufter?

2025-07-10
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-10
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-10
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hufter

m. (-s), (volkst.) opschepper, dikdoener.

2025-07-10
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

hufter

(1871) (scheldw.) oorspronkelijk een scheldwoord voor een bangerik of zwakkeling, later meer algemeen voor een lomp, onbeschaafd persoon, een slecht mens. Volgens het WNT (aanvullingen) werd het woord vanaf 1871 opgetekend. Het is volgens dit woordenboek afgeleid van 'huft' (struikgewas; paal; galg). De eigenlijke betekenis is dus: iemand die aan d...

2025-07-10
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hufter

hufter - Zelfstandignaamwoord 1. (scheldwoord) (informeel) man die zich lomp, onbehouwen en/of aanstootgevend gedraagt Met die hufter wil ik niets van doen hebben. Synoniemen lomperd , pummel

2025-07-10
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

hufter

hufter - zelfstandig naamwoord uitspraak: huf-ter 1. iemand die zich herhaaldelijk asociaal gedraagt ♢ die hufter heeft alle muren beklad 1. hufterproof [wat bestand is tegen hufters] ...

2025-07-10
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

hufter

oorspronkelijk een scheldwoord voor een bangerik of zwakkeling, later meer algemeen voor een lomp, onbeschaafd persoon, een slecht mens. Volgens het WNT werd het woord vanaf 1871 opgetekend. Het zou afgeleid zijn van huft (struikgewas; paal; galg). De eigenlijke betekenis is dus ‘iemand die aan de galg hoort’. Volgens anderen zou het o...

2025-07-10
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hufter

m. (-s), 1. kinkel, lomp persoon; 2. dikdoener: rijke -.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-10
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

hufter

hufter zn. (NN) 'botterik, schoft' categorie: verkorting Nnl. eerst alleen Noord-Hollands hufter 'koukleum' [1871], 'bangerik, zwakkeling' [1897]; dan niet meer gewestelijk hufter 'sukkel, sufferd' in niks dan ongeleerde hufters daar, bah! [1927; WNT soep], een aartsezel ... de grootste hufter, die ooi...