Wat is de betekenis van houder?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

houder

houder - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die een bepaald stuk/recht in handen heeft. 2. een object dat iets vasthoudt. Woordherkomst Naamwoord van handeling van houden met het achtervoegsel -er Verwante begrippen houdster, [1] bezitter

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

houder

houder - zelfstandig naamwoord uitspraak: hou-der 1. degene van wie iets is ♢ deze veehouder heeft 80 koeien 2. ding waarin je iets kunt bewaren of opbergen ♢ dit is een houder voor tandenborste...

2024-04-23
Basisboek Recht

O.A.P. van der Roest (2000)

Houder

Degene die houdt voor een ander.

2024-04-23
Hoofdlijnen Nederlands Recht

Prof. mr. C.J Loonstra (1992)

houder

Iemand die een goed onder zich heeft, geen eigenaar/rechthebbende is en dit ook geenszins pretendeert. Voorbeeld: de lener of de huurder.

2024-04-23
Woordenboek Nederlandse termen van Bibliotheek en documentaire informatie

dr. P.J. van Swigchem en E.J. Slot (1990)

houder

elke vorm van opberging of verpakking van een object, deel daarvan, of van een groep van objecten, die in de regel fysiek te scheiden is van het object en die meestal verwijderd moet worden voordat het object kan worden gebruikt (bijvoorbeeld de hoes of cassette van een of meer grammofoonplaten).

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Houder

s., hâlder.

2024-04-23
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Houder

m. (-s), I. iem. die houdt. 1. iem. die bezit: de houders der bankbiljetten; — (kooph. en rechtst.) de houder van eèn wissel, hij die op de vervaldag hetzij als nemer, hetzij als geëndosseerde de rechthebbende is op de wisselsom; (bij uitbr.) wie op een bepaald ogenblik eigenaar van de wissel is: de rechtmatige ho...

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

houder

m. -s; in het alg. iem., die houdt; 1. met betrekking tot een stuk: de persoon, die het in handen heeft en er het recht of de rechten, die er in worden genoemd, aan kan ontlenen bloot krachtens zijn bezit of omdat hij er met name in of op is aangewezen: de houders van staatsschuldbrieven, der bankbiljetten; de houder v. e. wissel; 2. met betrekkin...