horlogekast
(1974) (Gent, scheldw.) groot, mager vrouwspersoon. • (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
Marc De Coster (2020-2024)
(1974) (Gent, scheldw.) groot, mager vrouwspersoon. • (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
Wiktionary (2019)
horlogekast - Zelfstandignaamwoord 1. een metalen doosje waarin een uurwerk zit ♢ Het horlogekastje had een glazen deksel. Woordherkomst samenstelling van horloge en kast
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-en), het zilveren, gouden of nikkelen omkleedsel van een horloge; — (Zuidn.) houten omhulsel van een staand horloge.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: