Wat is de betekenis van hoogst?

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hoogst

hoogst - Bijvoeglijk naamwoord 1. onverbogen vorm van de overtreffende trap van hoog

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

hoogst

hoogst - zelfstandig naamwoord 1. de grootste hoeveelheid die toegestaan is ♢ ik kan ten hoogste een uur blijven 1. op z'n hoogst [hooguit, maximaal] Zelfstandig naamwoord: hoogst ...

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hoogst

I. bw., ten zeerste, uitermate: dat is hoogst onbeleefd; hij was hoogst verbaasd; II. zn. o., 1. wat het meest omhoog ligt of is : op het hoogst van de toren; het hoogst(e) van de dag, de middagtijd; 2. het verhevenste, edelste : het hoogste waarvoor ons hart blaakt ; 3. het uiterste, meeste : dat is het hoogste wat. ik b...

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hoogst

1. bw.; zeer, uitermate; in hoge mate; dat is hoogst ongepast; 2. zn. o.: op zijn hoogst(e) zijn, het hoogste punt bereikt hebben; op zijn (of: het) hoogst, in het uiterste, aannemelijkste geval: dat kost op zijn hoogst een rijksdaalder; ten hoogste, a) ten zeerste: ten hoogste voldaan, b) volgens de ruimste rekening: tijdelijke gevangenisstraf van...

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hoogst

(ho:chst) 1. o. hoogst gelegen plaats, uiterst bereikbare punt inz. in Gez. op zijn of het -, in het uiterste, minst aannemelijke geval of volgens de ruimste rekening; op zijn -(e) zijn, het hoogste punt, de uiterste grens, de hevigste graad bereikt hebben; ten -e, ten zeerste, zeer grotelijks of in het uiterste, minst aannemelijke geval of volgens...

2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hoogst

I. bw., ten zeerste, uitermate: hij was — verbaasd; II. zn. o., 1. wat het meest omhoog ligt of is; het hoogst(e) van de dag, het middaguur; 2. het verhevenste, edelste: het hoogste dat hij zich kon indenken; 3. het uiterste, meeste: dat is het hoogste wat ik beloven kan; (germ.) de hoogste tijd, de uiterste tijd; op zijn -, op het hoogst...

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hoogst

HOOGST, bw. zeer, uitermate; zie HOOG.