hokken
1) (19e eeuw) (inf.) samenwonen zonder getrouwd te zijn. • Hiertoe kan ook behooren de uitdrukking met iemand hokken, in de platte volkstaal gebruikelijk. (Arie de Jager: Proeve over de werkwoorden van herhaling en during in de Nederduitsche taal. 1832) • Ze hokt met een kerel, een orgeldraaier, die goed centen verdient. (Justus van Maur...