Wat is de betekenis van Hofhoorig?

2024-04-16
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Hofhoorig

behoorende t/e hof, kasteel; lijfeigene.

2024-04-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hofhoorig

HOFHOORIG, bn. (hist.) tot een hof of hoeve behoorende en daarmede vervreemdbaar. HOFHOORIGE, m. en v(-n), onvrije, die hofhoorig is. HOFHOORIGHEID, v. de toestand van hofhoorig te zijn.

Gerelateerde zoekopdrachten