Wat is de betekenis van Hofhond?

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Hofhond

s., hiemdogge.

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hofhond

m. (-en), hond die een hof of erf bewaakt, kettinghond: huilen als een hofhond, erbarmelijk te keer gaan.

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hofhond

m. -en; heemhond.

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hofhond

m. (-en) hond die een hof, een erf bewaakt.

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hofhond

HOFHOND, m. (-en), hond die een hof of erf bewaakt, kettinghond: huilen als een hofhond, erbarmelijk schreeuwen.