hoetelaar
(16e eeuw) (inf.) kleinhandelaar; marskramer, scharrelaar. Maar ook: (16e eeuw) treuzelaar en (17e eeuw): onhandig iemand; knoeier . Zie ook: hoetelen*. • Hoe veel duysende van onnoosele menschen die men bloed getuygen noemt sijnder door de geegeestelijke omhals gebragt. Martelaar, word ook op ’t duyts genomen voor een hoetelaar, of brod...