Wat is de betekenis van Hoetelaar?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

hoetelaar

(16e eeuw) (inf.) kleinhandelaar; marskramer, scharrelaar. Maar ook: (16e eeuw) treuzelaar en (17e eeuw): onhandig iemand; knoeier . Zie ook: hoetelen*. • Hoe veel duysende van onnoosele menschen die men bloed getuygen noemt sijnder door de geegeestelijke omhals gebragt. Martelaar, word ook op ’t duyts genomen voor een hoetelaar, of brod...

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hoetelaar

m. (-s), 1. beuzelaar, broddelaar, iem. die onhandig bezig is ; 2. treuzelaar; 3. (gew.) kleinhandelaar.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hoetelaar

m. (-s), 1. beuzelaar, broddelaar, iemand die onhandig bezig is; 2. treuzelaar.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hoetelaar

HOETELAAR, m. (-s), beuzelaar, broddelaar, iem. die onhandig bezig is; treuzelaar; — (gew.) kleinhandelaar. HOETELAARSTER, v. (-s).

2024-04-20
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Hoetelaar

Hoetelaar, m. (-s), *-STER, v. (-s), knoeijer, broddelaar, -ster, kruk. *...LARIJ, v. (-en), broddelwerk. *...LEN, ow. gel. (ik hoetelde; heb gehoeteld), knoeijen, broddelen.

Gerelateerde zoekopdrachten