Hoeren
(hoerde, heeft gehoerd), 1. hoereren: hoeren en snoeren, een losbandig leven leiden; 2. (iem.) voor hoer schelden.
Ontdek ons tijdschrift
en lees alles over taal uit Nederland en Vlaanderen*Zolang de voorraad strekt
Van Dale Uitgevers (1950)
(hoerde, heeft gehoerd), 1. hoereren: hoeren en snoeren, een losbandig leven leiden; 2. (iem.) voor hoer schelden.
Marc De Coster (2020-2025)
1) (1988) (stud.) vervelend, klote, onaangenaam. • Bij andere Corpshuizen schijnt men de financiën wel goed geregeld te hebben. De boosdoeners beloven beterschap want het is inderdaad 'hoeren' dat De Bok de hele tijd bij mensen moet gaan zitten zeuren. (Handhaaft en beschaaft. 1988) 2) (2008) (stud.) bastaardvloek; uitroe...
Marc De Coster (2017)
Hoeren - die is van de hoeren besnuffeld: die is nog naïef. Ook wel: die is van de pot gepleurd, die is van de ratten besnuffeld.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(hoerde, heeft gehoerd), 1. (onoverg.) hoereren: — en snoeren, een losbandig leven leiden; 2. (overg.) (iemand) voor hoer uitschelden.
J.H. van Dale (1898)
HOEREN, (hoerde, heeft gehoerd), hoereeren; hij doet niets anders dan hoeren en snoeren, een losbandig leven leiden.
I.M. Calisch (1864)
Hoeren, ow. gel. (ik hoerde, heb gehoerd), zie HOEREREN. *-DOCHTER, v. (-s). *-ZOON, m. (-s, -zonen). *-DOP, m. (-pen), hoereerder. *-GEWAAD, o. (-aden), hoerenkleedij. *-HUIS, o. (...zen). *-JAGER, *-LOCPER, m. (-s). *-JANHAGEL, *-KOEK, m. gmv. soort fijne koek, *-KOT, o. (-ten), hoerenhuis. *-LIED, o. (-eren). *-LIEFDE, v. gmv. *-LOON...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: