Wat is de betekenis van hij?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hij

hij - Persoonlijk voornaamwoord 1. mannelijk derde persoon enkelvoud nominatief Hij heeft een hoed. Wie heeft het gedaan? Hij! Woordherkomst afkomstig van: Middelnederlands: hi, hie Oudernederlands: hi Germaans: *hiz Indo-Europees: *ki-...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

hij

hij - voornaamwoord 1. derde persoon enkelvoud, mannelijk onderwerp ♢ dat is mijn vader, hij heet Jan Voornaamwoord: hij

2024-04-25
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

hij

hij - eufemisme voor het mann. lid. Vgl. een ander eufemisme als b.v. het. Hij bult al, Aant. GEZELLE [vóór 1890].Alleen wanneer je er geen zin in hebt, zitten ze je aldoor aan de kop te zeuren. Ze willen eigenlijk niet dat je er van geniet. Nog niets, nog niets; word dan stijf, secreet. Ik zweer dat ik ’em er afbijt, L. 71 [196...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Hij

pron., hy, hij; (in bep. gevallen), er.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hij

I. pers. vnw. 3de pers. m. enk.: hij heeft het gedaan ; hij staat scheef, die toren ; — enclitisch i en ie: wat moet-ie? ; hard gaat-i ; — 2de nv. zijns, zijner; 3de en 4de nv. hem ; mv. zij (zie die art.); II. zelfst. gebruikt: het is een hij en niet een zij, een man en niet een v...

2024-04-25
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

hij

Donderdag. Zie: heitje.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hij

1. pers. vnw. 3de ps. enkelv.; 2. zn. m.: is het een hij of een zij?

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hij

1. m. manspersoon: is het een - of een zij? 2. vorm van het ➝ persoonlijk vrnw.