Wat is de betekenis van heten?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

heten

heten - Werkwoord 1. (copl) op een bepaalde wijze genoemd zijn. heten - Werkwoord 1. (ov) heet maken Verwante begrippen benoemen, noemen, genoemd worden, uitmaken voor

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

heten

heten - regelmatig werkwoord uitspraak: he-ten 1. die naam hebben ♢ hoe heet je vader? Regelmatig werkwoord: he-ten ik heet jij/u heet hij/zij heet ...

2024-04-19
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Heten

wat heet uitdr. gebruikt bij wat als een understatement aangevoeld wordt: dat is wel wat zwak uitgedrukt; natuurlijk; zeker. Sinds het midden van de jaren zestig in zwang, tegenw. vooral populair onder jongeren. De man moest [voor een reclamespot] zeggen: Wibo, die is toch wel erg goed. Dan zou dat meisje daarop antwoorden: Wat heet goed, hij is v...

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

heten

1. Een naam geven (aan iem. of iets), noemen. Op de krant zat ik tegenover Richard Minne, de dichter, die zich oud heeft geschreven aan elke dag zo een stukje. In 20 lijnen’ heette het. Hij had het beter In 20 jaar’ geheten, want ongeveer zolang heeft hij daarop gezwoegd, BOON 1977, 99. Waar ook maar zand in de ondergrond wordt vermoed...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Heten

v., hite, h i e t, h i t e n; hjitte, h j i t t e, h j i t t e n; het heet dat, it is de hiting, hjitting dat.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Heten

(heette, heeft geheten), I. overg., 1. gebieden, gelasten : ik heb hem geheten dat te doen; hij heeft mij hier te heten noch te verbieden, hij heeft hier niets over mij te zeggen ; — in verzw. opvatting: (met vriendelijke aandrang) verzoeken; 2. met nadruk zeggen: ik heet u welkom, roep u het welkom toe, zeg dat gij wel...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

heten

I. heette, heeft geheet; heet maken, heet stoken: het water heten, de oven heten. II. heten, heette, heeft geheten; 1. noemen: ik heet hem mijn vriend; dat heet ik werken, dat is eerst werken! 2. genoemd worden: hij heet op het dorp baron; zij heet Marie naar moeder; 3. gebieden, bevelen: ik heet u te komen; nog: naar het heet, naar men zegt; alle...

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

heten

A. (heette, heeft geheet) heet maken: het water, de oven -. B. (heette, heeft geheten) I. Eig. 1. W. g. gelasten: iemand te komen. Syn. ➝ bevelen. 2. verklaren, zeggen: iemand welkom -, iemand iets liegen, hem zeggen, voor de voeten gooien dat hij het genoemde liegt; naar het heet, naar men zegt. 3. uitdrukken: hoe heet je dat in ‘t Engel...