het niet meer hebben
(1970) (inf.) niet meer bijkomen van het lachen; niet langer meer kunnen wachten; ongerust worden. Al opgenomen in de grote Koenen (1986). Ook Reinsma (1984) maakt er melding van, echter zonder vindplaatsen. • Die stonden te brullen jongen. Die hadden het helemaal niet meer. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970) • Het werd een geweld...