het helemaal maken
(1960+) (<Eng. to make it) (jeugd) succes hebben; het voor elkaar krijgen; het prima redden. • Maken, redden; voor elkaar krijgen; slagen; succes hebben; die jongen maakt het helemaal; ‘da-kej-ni-make’. (Rouke G. Broersma: Recht voor z’n raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970) • Ik weet bijna zeker dat de...