Wat is de betekenis van henker?

2024-04-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

henker

(1665) (euf.) één van de vele verbloemende benamingen voor de duivel. Betekent eigenlijk: hangman en vervolgens ook: beul, scherprechter. Komt van het Hoogduitse woord Henker (aflgeleid van hd. henken, een bijvorm van hengen: iemand ophangen). Het woord kwam vroeger vooral voor in verwensingen, bijvoorbeeld: “Daer slae den henck...

2024-04-23
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

henker

Een van de vele verbloemende benamingen voor de duivel. Betekent eigenlijk: hangman en vervolgens ook: beul, scherprechter. Komt van het Hoogduitse woord Henker (afgeleid van hd. henken, een bijvorm van hengen: iemand ophangen). Het woord kwam vroeger vooral voor in verwensingen, bijvoorbeeld: ‘Daer slae den hencker toe.’ (‘Een schoon Liedekens Boe...

2024-04-23
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

henker

Dit oorspronkelijk Duitse woord heeft zich in betekenis ontwikkeld tot ‘beul, scherprechter’. In verwensingen, uitroepen e.d. wordt het gebruikt als vervanger van duivel. O.a. door Willem Bilderdijk: “De henker haal zo’n wijf.” Daarnaast wat henker! ‘duivels nog aan toe, drommels’.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Henker

s., hinger.

2024-04-23
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Henker

beul; zum Henker!, drommels!; schere dich zum Henker, loop naar de duivel; ich kümmere mich den Henker darum, 't kan me geen zier schelen; das danke dir der Henker!, dat dankt je de koekoek!

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Henker

m. (-s), (gew.) 1. beul; 2. duivel.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

henker

m. -s; beul; vero.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

henker

('henkər) m. (-s) [~ (op)hangen] Veroud. beul. Syn. → beul.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

henker

m. (-s), 1. beul; 2. duivel.