henker
(1665) (euf.) één van de vele verbloemende benamingen voor de duivel. Betekent eigenlijk: hangman en vervolgens ook: beul, scherprechter. Komt van het Hoogduitse woord Henker (aflgeleid van hd. henken, een bijvorm van hengen: iemand ophangen). Het woord kwam vroeger vooral voor in verwensingen, bijvoorbeeld: “Daer slae den henck...