Wat is de betekenis van helegaar?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

helegaar

(19e eeuw) (arch. inf.) helemaal; in zijn geheel. • Oe' kleed is heelegaar vol plekken. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900) • En met iets van zelfverwijt vroeg hij haar, of ze helegaar genezen was. (Herman de Man: Rijshout en rozen. 1924) • heelegaar en heelegansch, geheel...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

helegaar

helegaar - Bijwoord 1. (Vlaanderen, Limburg en West-Friesland; in laatstgenoemde regio ook wel geschreven als hêlegaar of hillegaâr) in z'n geheel, helemaal

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Helegaar

bw., (gew.) geheel en al: het is helegaar stuk.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

helegaar

ook: helegans, bw.; helemaal, volkst.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

helegaar

(’he:lə) bw. [Mned. gaer, volkomen] Volkst. helemaal : het is leeg.

2024-04-25
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Gerelateerde zoekopdrachten