Wat is de betekenis van heitjepiejijzer?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

heitjepiejijzer

(1906) (heitje* + piejijs = portefeuille, brandkast) (Barg.) valsspeler; bedrieger; klaploper; kwartjesvinder*. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Nu 't zoo leeg was in den Polder zàg je haast niet anders staan lenzen en loopen vigileeren dan dat uitvaagsel, dat geteisem van gepensionneerden, van krakers, gisse en gesjef...

Gerelateerde zoekopdrachten