Heim
Zie Heime
Wiktionary (2019)
heim - Zelfstandignaamwoord 1. (verouderd) woonplaats, huis 2. (alleen als verkleinwoord) huiskrekel, zie heimpje Woordherkomst (erfwoord) van het Middelnederlandse woord heim; cognaat met Limburgs heim, Nynorsk heim, IJslands heim, Duits Heim, Jiddisch היים (hejm), Fries hiem, Noors en Deens hjem, Zweeds hem en...
Liek Mulder (1994)
Heim, Anthonie van der, Nederlands staatsman, *1693 's-Gravenhage, +17.7.1746 's-Hertogenbosch. Van der Heim was van 1727-1737 thesaurier-generaal. Hij volgde in 1737 Simon van → Slingeland als → raadpensionaris van Holland op. Van der Heim kreeg uitdrukkelijk de opdracht de bestaande regeringsvorm (→ stadhouderloos tijdperk) te handhaven. Zijn hou...
J.H. van Dale (1898)
HEIM, ook HEEM, o. woonplaats, erf; nog over in samenst. als heimwee, heemraad, in afleidingen als inheemsch, uitheemsch, heimelijk enz., in vele plaatsnamen, als Heemstede, Sassenheim, Arnhem, Ellekom, Hilversum, Petten; — (gew.) heining, heg.
Anthony Winkler Prins (1870)
Ondor dezen naam vermelden wij: Ernst Ludwig Heim, een verdienstelijk Duitsch geneeskundige. Hij werd geboren den 22sten Julij 1747 te Solz in het hertogdom Saksen-Meiningen, waar zijn vader, Johann Ludwig Heim, de uitgever der „Heimebergische Chronik (1767—1777)” in 1785 overleed. Hij bezocht achtervolgens het lycéum te Meiningen en de universitei...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: