Wat is de betekenis van heidens?

2024-04-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

heidens

(19e eeuw) (inf.) erg, verschrikkelijk, enorm. • Ik klim in de mast, ruim zestig meter boven water en het was heidens weer, windkracht negen, zon kilometertje of tachtig. (Het vrije volk, 22/11/1960) • Hoewel ze als weefster geheel self-made is, lukte het haar aan de hand van een foto en enige technische gegevens een reconstructie van ee...

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

heidens

heidens - Bijvoeglijk naamwoord 1. van de heidenen 2. (pejoratief) zeer groot, vreselijk dat is een heidens karwei, zeg

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

heidens

heidens - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: hei-dens 1. van of als van een heiden ♢ hij vindt werken op zondag een heidense gewoonte 1. een heidens kabaal [erg veel herrie] ...

2024-04-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

heidens

nie-christelik; afgodies; verskriklik (lawaai).

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Heidens

adj. & adv., heidensk.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Heidens

bn. bw., 1. niet-christelijk; afgodisch, afgoden dienend : de heidense volken ; — (van een streek) door heidenen bevolkt: heidens gebied; — dat was nog in mijn heidense tijd, in de tijd toen ik nog wilde haren had, toen ik nog niet bezadigd leefde gelijk nu ; 2. van de heidenen, tot de heidenen behorende, al...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

heidens

bn., bw.; als van of bij de heidenen: een heidens feest; een heidens lawaai, geweldig.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

heidens

('heidəns) bn. en bw. 1. als van, eigen aan, bij, betreffende de heidenen : -e gebruiken; leven. 2. verschrikkelijk : een lawaai maken.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

heidens

bn. en bw., 1. (christendom) aanduiding voor niet-christelijk; andere goden dienend: de heidense volken; (van een streek) door heidenen bevolkt: — gebied; dat was nog in mijn heidense tijd, in de tijd toen ik nog wilde haren had, toen ik nog niet rustig leefde zoals nu; 2. van de heidenen, tot de heidenen behorend, als (van) de heidenen: hei...