have
have - Zelfstandignaamwoord 1. bezit
Muiswerk Educatief (2017)
have - zelfstandig naamwoord uitspraak: ha-ve 1. wat van jou is, waar je eigenaar van bent ♢ hij heeft zijn have goed verzekerd 1. liggende have [onroerend goed] 2...
Pieter Scheen (1980)
Johannes ten; geb. Hattem 16 oktober 1852, overl. Bergen op Zoom 12 december 1903. Woonde en werkte reeds van ca. 1880 af in Bergen op Zoom. Van beroep tekenleraar. Gaf les aan G. Th. M. van Pelt en A. J. Grootens.BERGEN OP ZOOM -Gemeentemuseum Markiezenhof: twee schilderijen. Scheen 1969.
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. 1. hebben, bezitten; houden; krijgen, nemen; gebruiken; te pakken hebben; kennen; beetnemen; 2. ondervinden; 3. laten; have dinner, dineren; have a game, een spelletje doen; have no Greek, geen Grieks kennen; I will have a suit made, laten maken; what will you have me do?, dat ik doen zal?; I had to go, ik moest gaan; have done!, schei uit!; I h...
Van Dale Uitgevers (1950)
v., wat iemand bezit, eigendom, goederen: grote have, groot goed, grote bezittingen; liggende have, onroerend goed; tilbare have, roerend goed, meubelen enz.; levende have, vee en huisdieren; have en goed verliezen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: