hap
1) (1960+) (inf.) handeltje; boeltje; zootje. • Ik zat daar op de broers te wachten, die het happie zouden verkopen... (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968) • Ik heb toen zelf de hele hap verkocht. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968) • ‘Daar zal je 'm hebben met de hele hap!’...