Wat is de betekenis van hannesen?

2024-04-18
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

hannesen

(19e eeuw) (inf.) stuntelen; knoeien; onhandig te werk gaan; beuzelen; leuteren, zeuren. Kijk ook onder gehannes*. Vergelijkbare termen: aankeutelen*; aanklooien*; aanotteren*; boerenkool* slijpen; keutelen*; kloothommelen*; klootvinken*; klootviolen*; kloten*; kutten*; pielepoten*; roethanen*; rotzooien*; sodemieteren*. • Jij leit veel te lan...

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hannesen

hannesen - Werkwoord 1. (inerg) (informeel) klungelen, knoeien hannesen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hannes

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Hannesen

v., knoffelje.

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hannesen

(hanneste, heeft gehannest), (gemeenz.) de tijd met onnut werk of zouteloos gepraat doorbrengen ; — broddelen, knoeien, beuzelen : wat zit je toch te hannesen!

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hannesen

hanneste, heeft gehannest (van hannes = sul): treuzelen, zeuren, zaniken; gmz.

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hannesen

(hanneste, heeft gehannest) Gemz. zeuren, zaniken.

2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hannesen

(hanneste, heeft gehannest), (gemeenz.) de tijd met onnut werk of zouteloos gepraat doorbrengen; 2. knoeien, wat zit je toch te -!

2024-04-18
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hannesen

HANNESEN, zeuren, zaniken; wauwelen, kletsen lig toch niet te hannesen.