Wat is de betekenis van Handelshuis?

handelshuis - zelfstandig naamwoord uitspraak: han-dels-huis 1. persoon of firma die producten koopt of verkoopt ♢ dit handelshuis handelt in olie Zelfstandig naamwoord: han-dels-huis het handelshuis ...

(het, -huizen) winkelpand, winkel. In een woning aan de Schabbestraat wisten onbekenden in de nacht van zaterdag op zondag juwelen buit te maken. Uit het aanpalende handelshuis verdween een geldsom. - HN, 06-01-2003. handelsfirma.

Organisatie die voor eigen rekening en verantwoording bepaalde (exportmarkten of marktsegmenten bewerkt met producten die door andere (exporterende) organisaties worden toegeleverd.

Onderneming die op eigen naam en voor eigen rekening bepaalde exportmarkten bewerkt met producten die zij van exporterende bedrijven krijgt toegeleverd.

Inz. in advert.: huis geschikt om winkel in te houden; winkelhuis, winkelpand, zakenpand. Daarnaast ook: handelsruimte, handelswoning. Handelshuis: Centraal Antw.... Opp.: 300 m + magazijn uit de hand te koop, Standaard 28/8/1976. Zaventem: zeer goed gelegen handelswoning, in een gemeente in volle expansie, Annoncenblad 21/1/1977, p. 9....

o. (...huizen), gevestigd huis dat —, persoon of vennootschap die handel drijft; (ook) de personen die aan het hoofd daarvan staan.

o. handelshuizen (huis, dat handel drijft; ook: de persoon; firma).

o. (...huizen) 1. Eig. handeldrijvende firma. 2. Metn. personen aan het hoofd daarvan.

o. (-huizen), gevestigd huis dat, persoon of vennootschap die handel drijft; (ook) de personen die aan het hoofd daarvan staan.