handdadig
medepligtig.
Jozef Verschueren (1930)
(han'da:dəch) bn. en bw. 1. met der daad schuldig. 2. medeplichtig, schuldig : aan iets zijn.
J.H. van Dale (1898)
HANDDADIG, bn. (van personen) schuldig aan een delict of misdadig feit, (ook) medeplichtig. HANDDADIGE, m. en v. (-n), de dader van een strafbaar feit, misdadiger, (ook) medeplichtige.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: