Wat is de betekenis van haantje?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

haantje

Het begrip haantje heeft 4 verschillende betekenissen: 1) kleine haan. kleine haan; jonge haan. 2) bazig iemand. man die zich bazig of als een macho gedraagt en zichzelf graag op de voorgrond plaatst. In een heel enkel geval ook wel eens van toepassing op vrouwen. 3) Franse voetballer. speler van het Franse nationale v...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

haantje

haantje - Zelfstandignaamwoord haantje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord haan Synoniemen [1] kokkel, kokhaantje

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Haantje

o. (-s), zie ald.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

haantje

o. haantje s (kleine haan): die jongen is een haantje, een kregel ventje; ’t is zo'n haantje, bijdehandje; haantje de voorste (ook inz. in Z.-N. haantje vooruit), belhamel, leider.

2024-04-25
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Haantje

Haantje - → Amstelkring.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

haantje

o. (-s), 1. kleine haan: jonge haantjes eten; 2. (fig.) een -, een bijdehand persoon, iemand die zich de kaas niet van het brood laat eten; een haantje-de-voorste of haantje-vooruit, iemand die altijd vooraan, het eerst erbij is, m.n. als er iets uitgehaald moet worden.

2024-04-25
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Haantje

bijnaam van Cornelis Janszoon, die in den strijd met de Duinkerker kapers in de 17de eeuw veel van zich deed spreken en zijn achtste overwinning met zijn leven boette; hij heeft in de Oude kerk te Amsterdam een gedenkteeken met een lat. vers van Van Baerle en een nederl. van Laurens Reael.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Haantje

HAANTJE, o. (-s), zie HAAN.