Wat is de betekenis van gut?

2024-04-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gut

(17e eeuw) bastaardvloek. Verbastering van de naam van God. Komt vaak voor in combinatie met 'bij'. Ook de versterking 'guttegut' komt voor. • Gut, jongen, van Wilden, geloof me, ik had zoo iets nooit vermoed... (Lodewijk van Deyssel: Een liefde. 1887) • ... gut wat is 't warm buiten, in de kamer was 't koel... (W.A. Paap: Vi...

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gut

gut - tussenwerpsel 1. uitroep van verbazing ♢ gut, ik wist niet dat je boos werd! Tussenwerpsel: gut

2024-04-23
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

gut

Bastaardvloek. De beklemtoonde klinker in ‘God’ wordt hier veranderd. Ook wel ‘gat’. Zo verandert de uitroep ‘Jezus’ tot jasses*. Y gut, moer, kenje sulcke kunsjes? Constantijn Huygens: Trijntje Cornelis. 1653 Meneer was dan, zooals u weet, een beetje rhematiek-achtig nog altijd, maar och gut, anders zoo gezond als ’t maar kan. Lodewi...

2024-04-23
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

gut

Bastaardvloek waarin de naam van God verbasterd is. De verbastering komt regelmatig voor in combinatie met bij. Dus bij gut. De varianten met lul schijnen vooral zeventiende-eeuws te zijn. Ik noteerde voor die eeuw gudts, bygut, begut, begudt, hut, huts, ygut. In Griane van Bredero komt guts wolve...

2024-04-23
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Gut

goed; in wensen; gut jontef, gut joor; ze gutem, ten goede, vernederlandst tot; te goeiem.

2024-04-23
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

gut

: de gut hebben (had, heeft gehad), (uitspr. met gr), de fut hebben, de moed hebben. Ik had de gut niet om aan het werk te gaan. - Etym.: E (‘slang’) to have the guts = het lef, de moed hebben; de SN uitdr. heeft dus een iets andere bet.

2024-04-23
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

gut

1. darm; 2. vernauwing; nauwte; (zee)engte; guts. 3. grom, buik; 4. fig fut; lef; 5. grommen, wammen, uithalen, schoonmaken; leeghalen [een huis]; uitbranden [bij brand]; plunderen, excerperen [voor referaat].

2024-04-23
Geneeskundig woordenboek (EN-NL)

dr. mr. W. Schuurmans Stekhoven (1949)

gut

darm, catgut.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gut

tw. (euphemisme voor God).