gut
(17e eeuw) bastaardvloek. Verbastering van de naam van God. Komt vaak voor in combinatie met 'bij'. Ook de versterking 'guttegut' komt voor. • Gut, jongen, van Wilden, geloof me, ik had zoo iets nooit vermoed... (Lodewijk van Deyssel: Een liefde. 1887) • ... gut wat is 't warm buiten, in de kamer was 't koel... (W.A. Paap: Vi...