Wat is de betekenis van gummi?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gummi

(1968) (ook: gummijasje) (inf.) condoom. 'Gummiwaren' is ook een eufemistische term. • Ik was weer gezellig dronken. Maar toch durfde ik met die Engelse mokkels niks te doen zonder gummi. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968) • Een paar weken was ik heel voorzichtig en flepte ik netjes met een gummitje aa...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gummi

gummi - Zelfstandignaamwoord 1. rubber gummi - Bijvoeglijk naamwoord 1. rubberen, van rubber Woordherkomst van het werkwoord gummen Verwante begrippen elastiek, gom

2024-04-24
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

gummi

Condoom. Vaag genoeg om zonder schroom bij de apotheek te vragen. ‘Gummiwaren’ hoor je ook wel eens als handelsterm. Een synoniem is: ballon*. ... dat zo’n klant stiekem het kapotje van z’n snikkel trekt en heerlijk zonder gummi ligt te fleppen. Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968 Eerst de gummi over je piemel. Nou...

2024-04-24
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Gummi

rubber; gom; gomelastiek

2024-04-24
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gummi

zie rubber.

2024-04-24
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

gummi

(de, -’s), gummistok. Zie ook: baleta, bullepees.

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

gummi

rubber; uitveër.

2024-04-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Gummi

o., plantenhars, gom

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gummi

gomelastiek, gummi; rubber; gom (op postzegel); gevulcaniseerde caoutchouc; vlakgom.