guiten
guiten - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord guit
Van Dale Uitgevers (1950)
(guitte, heeft geguit), 1. (veroud.) spotten, de gek steken, schelden; 2. (gew.) kraaien van plezier (van kinderen); 3. (gew.) schreien, drenzen: dat kind loopt de hele dag te guiten; 4. (gew.) huilen, gieren van de wind: wat guit die wind in de schoorsteen.
J.H. van Dale (1898)
GUITEN, (guitte, heeft geguit), (veroud.) spotten, den gek steken, schelden; — (gew.) kraaien van plezier (van kinderen); — (gew.) schreien, drenzen dat kind loopt den heelen dag te guiten; — (ook gew.) huilen, gieren van den wind wat guit die wind in den schoorsteen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: