Wat is de betekenis van grossier?

2024-04-20
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

grossier

Het begrip grossier heeft 2 verschillende betekenissen: 1) groothandelaar voor de detailhandel. groothandelaar die vooral op de binnenlandse markt inkoopt en levert aan de detailhandel en aan grootverbruikers. 2) iemand die veel van iets voortbrengt e.d.. iemand die iets in grote hoeveelheden of in ruime mate voortbrengt, verzamelt e...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

grossier

grossier - Zelfstandignaamwoord 1. (beroep) iemand die in het groot verkoopt, een groothandelaar grossier - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grossieren ♢ Ik grossier 2. gebiedende wijs van grossieren grossier! 3. (bij...

2024-04-20
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Grossier

[oorspr.: wie in grossen verkoopt, van OFr. grossier, van MLat. grossarius; zie gros] groothandelaar.

2024-04-20
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Grossier

groothandelaar

2024-04-20
Logistieke begrippenlijst

ir. M.E.A. Striekwold (1990)

Grossier

Grossier is een onderneming die goederen in relatief grote hoeveelheden inkoopt (veelal van produktiebedrijven) en weer verkoopt aan detaillisten.

2024-04-20
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Grossier

groothandelaar; grossierderij ofgrosserij: groothandel

2024-04-20
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Grossier

grof, ruw; lomp, ongemanierd, onfatsoenlijk, onbeschaafd, onbehouwen, boers, onbeschoft, plomp, onhebbelijk, vlegelachtig, bokkig; huisbakken; gemeen, plat; erg, verregaand.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Grossier

s., grossier, greathandeler.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grossier

m. (-s), groothandelaar, koopman die zijn waren alleen hij grote hoeveelheden verkoopt, inz. aan winkeliers (slijters): grossier in koloniale waren.