Wat is de betekenis van grootspraak?

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

grootspraak

grootspraak - Zelfstandignaamwoord 1. opschepperij, bluf, dikdoenerij, jezelf belangrijker maken dan je bent De visser vertelde in beeldende taal over zijn gevangen vis van meer dan 1 meter lengte maar het bleek alleen maar grootspraak te zijn. Woordherkomst samenstelling van groo...

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

grootspraak

grootspraak - zelfstandig naamwoord uitspraak: groot-spraak 1. het groter, mooier of erger voorstellen van iets ♢ het is grootspraak van hem hoor, als hij zegt dat hij van de hoge durft te duiken Zelfstandig naamwoord: groot-spraak ...

2024-04-18
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

grootspraak

grootpratery.

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Grootspraak

s., (great)sprekkerij, pofferij, pocherij, blast, swetserij.

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grootspraak

v., 1. grootsprekende taal, snoeverij: wat hij zeide ivas geen grootspraak ; — zonder grootspraak mocht hij zeggen dat dit alles voornamelijk zijn werk was, zonder zelfverheffing; 2. overdrijvende taal, overdrijving : de schrijver vervalt dikwijls tot grootspraak.

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

grootspraak

v. (snoeverij, pocherij, opsnijderij): zonder overdrijving.

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

grootspraak

v. grootsprekende taal, snoeverij, opsnijderij, blufferij.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

grootspraak

v./m., snoeverij, overdrijving: wat hij zei was geen —; zonder — mocht hij zeggen dat dit alles vnl. zijn werk was, zonder zelfverheffing.