Grootmaken
(maakte groot, heeft grootgemaakt), 1.tot macht en aanzien brengen : de handel heeft Holland, grootgemaakt; 2. (bijb.) verheerlijken, verheffen: komt! maakt God met mij groot! 3. (kaasmakerij) de kaasstof tot een geheel maken.
Van Dale Uitgevers (1950)
(maakte groot, heeft grootgemaakt), 1.tot macht en aanzien brengen : de handel heeft Holland, grootgemaakt; 2. (bijb.) verheerlijken, verheffen: komt! maakt God met mij groot! 3. (kaasmakerij) de kaasstof tot een geheel maken.
M. J. Koenen's (1937)
maakte groot, h. grootgemaakt (1 machtig maken; tot aanzien brengen; 2 verheffen, prijzen, verheerlijken): 1. de handel heeft dit volk grootgemaakt; 2. Gods naam grootmaken.
Jozef Verschueren (1930)
(maakte groot, heeft grootgemaakt) 1. grootbrengen: kinderen -. 2. machtig maken: een volk -. 3. prijzen, verheffen: Gods naam -.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(maakte groot, heeft grootgemaakt), tot macht en aanzien brengen: de handel heeft Holland grootgemaakt.
J.H. van Dale (1898)
GROOTMAKEN, (maakte groot, heeft grootgemaakt), tot macht en aanzien brengen de handel heeft Holland grootgemaakt; — verheerlijken, verheffen komt maakt God met mij groot! GROOTMAKING. v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: