Grootmachtig
bn. (-er, -st), zeer groot in macht of aanzien: grootmachtig Opperwezen.
M. J. Koenen's (1937)
bn. (bijzonder machtig): wie is als God grootmachtig? grootmachtig opperwezen! een grootmachtig vorst; bij uitbr. het grootmachtig hof des keizers.
Jozef Verschueren (1930)
bn. (-er, -st) 1. biezonder machtig: Opperwezen! 2. zeer heerlijk: een hof.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: