Wat is de betekenis van Groos?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

groos

(19e eeuw) (uitspr. van groots) (Rotterdam, Barg.) trots. 'Ergens groos op (mee) zijn'. Het woord komt al voor bij A. Opprel: Het dialect van Oud-Beierland,1896, en bij Boekenoogen. Ook in uitdrukkingen als ‘groos gaan op’: zich laten voorstaan op; groos praten: beschaafd praten (tegen iemand die zich in de volkstaal uitdrukt)’. &...

2024-04-26
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Groos

1. ergens - mee zijn,ergens trots op zijn. Groos is in de volkstaal de uitspraak van groots. Het woord komt al voor bij A. Opprel: Het dialect van Oud-Beierland,1896, en bij Boekenoogen. Ook in uitdr. als groos gaan op‘zich laten voorstaan op’; groos praten‘beschaafd praten (tegen iemand die zich in de volkstaal uitdrukt)’. O, wat ben ik groos op...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

groos

groos op, trots, groots op.

2024-04-26
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Groos

Groos - Karl, Duitsch philosoof; * 10 Dec. 1861 te Heidelberg; hoogleeraar in de philos. te Tübingen. In de psychologie vnl. bekend door werken over het spel. Werken: Die Spiele der Tiere (21907); Die Spiele der Menschen (1899).

2024-04-26
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Groos

Groos - (Karl), Duitsch wijsgeer, geb. 1861, hoogl. eerst te Basel, nu te Giessen, bekend als aestheticus. Het aesth. genieten is een „spelend zinnelijk doorleven”, en berust op een „inwendige nabootsing”. Geschriften o. a. : Einleitung in die Aesthetik (1892); Die Spiele der Tiere (2e dr. 1907); Die Sp. d. Menschen (1899); Der ästhetische Genuss (...