Wat is de betekenis van grofheid?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

grofheid

grofheid - Zelfstandignaamwoord 1. het grof zijn Wij verkopen schuurpapier met verschillende graden van grofheid 2. een onbeschofte, onbeleefde uiting Met een schoen naar iemand gooien is in bepaalde culturen een enorme grofheid. ...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Grofheid

s., grouwens, bottens, plompens; (grof gezegde), ûnfoegens.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grofheid

v., 1. het grof-zijn, in verschillende opvattingen : zwaarte (van garens); niet-fijnheid (van weefsels): forsheid, kloekheid; ruwheid, plompheid; onbeschaafdheid ; onbeschoftheid ; 2.(...heden), iets grofs, grove, onbeschofte uitlating: zij zeiden elkander allerlei grofheden.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

grofheid

v. in bet. 2 grofheden (1 het grofzijn, in de verschillende bet. van grof; 2 uiting van grofheid: grof gezegde, ruwe bejegening). 1. de grofheid dezer draden; de grofheid van iems. taal; 2. dat is een grofheid; iem. grofheden zeggen.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

grofheid

('grofheit) v. (...heden) 1. Eig. het grof zijn. 2. Metn. iets grofs : iemand met ...heden bejegenen.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

grofheid

v., 1. het grof zijn, in verschillende opvattingen; onbeschoftheid; 2. (-heden), iets grofs, grove, onbeschofte uitlating: zij slingerden elkaar allerlei grofheden naar het hoofd.

2024-04-19
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Grofheid

GROFHEID, v. het grof zijn, in verschillende opvattingen: zwaarte (van garens); niet-fijnheid (van weefsels); forschheid, kloekheid; ruwheid, plompheid; onbeschaafdheid; onbeschoftheid; — —, (...heden), iets grofs, eene grove, onbeschofte uitlating zij zeiden elkander allerlei grofheden.