grijs
(1933) (inf.) heel erg, ellendig, beroerd. 'Maak het niet te grijs'. • Nee, zègl Dat is te grijs.... En toch geloof ik verdomd, dat je gelijk hebt, meneer Piron, het kan haast niet anders. (A. Roothaert: Spionnage in het veldleger. 1933) • Die beroerlingen bederven het voor de anderen; ik vind: een beetje bed...