Wat is de betekenis van griezel?

2024-11-11
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-11-11
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

griezel

griezel - Zelfstandignaamwoord 1. een wezen dat angst en walging oproept De hoofdrolspeler vertolkte de rol van die griezel meesterlijk. griezel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van griezelen ♢ Ik griezel 2. gebi...

2024-11-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

griezel

griezel - zelfstandig naamwoord uitspraak: grie-zel 1. rilling van afkeer of ontzetting ♢ ik krijg de griezels van die man 2. iemand waar je bang of vies van bent ♢ ik zie die griezel liever gaa...

2024-11-11
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

griezel

griezelig, naar persoon; engerd. Syn.: creep. De griet en de griezel was in het midden van de twintigste eeuw een volkse benaming voor ‘de schoonheid en het beest’.Goskrimmeneele wat heb ik die griezel geknauwd! (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 01/12/1910) Binnenkort spreken dan anderen, door u op het slechte pad gebracht, over een beken...

2024-11-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Griezel

I. m., 1. rilling van ontzetting of afkeer : er gaat mij een griezel door de leden; 2. af keer, gruwel: ik heb er een griezel voor; II. gemeensl. zn. (-s), (in meisjestaai) griezelig persoon of dier, engerd.

2024-11-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

griezel

I. m. (1 rilling van afkeer; 2 afkeer): 1. er ging mij een griezel door de leden; 2. ergens een griezel van hebben. II. v. griezels, griezeltje (weinigje, ziertje): geen griezel, ziertje.

2024-11-11
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

griezel

I. ('gri:zəl) m. rilling van afkeer : hem ging een door de leden. II. (’gri:zəl) v. (-s; -tje) [vklw. gries II 2] ziertje : geen -.

2024-11-11
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Griezel

Het begrip griezel heeft 2 verschillende betekenissen: 1. griezel - GRIEZEL, m. rilling van ontzetting of afkeer er gaat mij een griezel door de leden; — afkeer, gruwel: ik heb er een griezel voor. 2. griezel - GRIEZEL, v. (-s), gruizel, kleinigheid geen griezel, geen ziertje: onder al dat gepraat loopt wel eens een klein, klein griezeltje...

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-11-11
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)